Hoe komt het dat we in staat zijn elkaar te begrijpen? Hoe komt het dat we betekenis kunnen geven aan datgene wat de ander zegt?

Het onderwerp vooronderstellingen van taal gaat veel verder dan traditionele grammatica. Het gaat erover hoe het samenspel van woorden ervoor zorgt dat de zin als geheel betekenis krijgt. Het spreken van de taal bevindt zich op het niveau van de oppervlakte, terwijl het effect van taal zich bevindt in de dieptestructuur, namelijk de interne voorstelling die je gesprekspartner maakt. Taal is daarin het belangrijkste instrument.

Het spreken van de taal bevindt zich dus op het niveau van de oppervlakte, terwijl het effect van taal zich bevindt in de dieptestructuur, namelijk de interne voorstelling van de toehoorder. Noam Chomsky introduceerde deze begrippen die komen uit de transformationele grammatica.

Het onderwerp vooronderstellingen van taal geeft antwoord op de vraag welke mentale processen zich in ons hoofd afspelen, welke constructies we maken, zodanig dat we taal kunnen begrijpen. Vooronderstellingen van taal is de basis van taal en het zal ons helpen om nog bewuster naar taal te luisteren en het te gebruiken.

Zo is er bijvoorbeeld een verschil tussen de zin, "Heb je nog vragen” en "Welke vragen heb je?”
In de zin "Welke vragen heb je?” wordt verondersteld dat je vragen hebt terwijl dat in de zin "Heb je nog vragen?” open wordt gehouden.

Dezelfde structuur is te herkennen in de zinnen "Heb je wat geleerd?” en "Wat heb je geleerd?”.

Door stil te staan bij de vooronderstellingen in taal ontdekken we veel over de interne representaties van mensen en kunnen we antwoorden vinden op vragen of problemen. Het hanteren van de vooronderstellingen van taal betekent dat we de vanzelfsprekendheden in gedachten van mensen aan de orde kunnen stellen en ze daarmee kunnen leiden naar verandering.

Gebruik van de vooronderstellingen van taal

We gebruiken de vooronderstellingen van taal voor 2 doeleinden:

  • Om te herkennen wat wordt voorondersteld in de taal.
  • Om nieuwe interne representaties te creëren.

De 9 taalpatronen

1. Bestaan
Te herkennen aan zelfstandige naamwoorden en persoonlijk voornaamwoorden.

  • "Hij loopt langs het huis."
  • "Mijn dochter heeft een nieuwe fiets."

2. Mogelijkheid / noodzakelijkheid
Te herkennen aan alle woorden die een mogelijkheid of een noodzakelijkheid weergeven (modale operatoren).

  • "Hij zou thuis kunnen zijn (mogelijkheid)."
  • "Dit onderdeel moet je leren (noodzakelijkheid)."

3. Oorzaak – gevolg (A > B)
Te herkennen aan koppelwoorden die zinsdelen aan elkaar verbinden en waarbij het ene deel het gevolg is van het andere deel (A>B). Luister naar woorden zoals ''als ... dan', 'omdat'...

  • "Als je oplet dan zul je leren."
  • "Omdat jij me helpt, zal het je lukken."

4. Complexe equivalentie (A=B)
Te herkennen aan koppelwoorden die zinsdelen aan elkaar verbinden en waarbij beide zinsdelen aan elkaar gelijkgesteld worden als zijnde gelijkwaardig (A=B). Luister naar woorden zoals 'zijn', 'is', 'betekent' ...

  • "Jij bent geweldig!"
  • "Dit hoofdstuk is eenvoudig."

5. Bewustzijn
Te herkennen aan woorden die weergeven hoe wij met onze zintuigen onze ervaringen verwerken. Luister naar woorden zoals 'zien', 'horen', 'voelen', 'ruiken', 'proeven', 'denken', 'weten', 'realiseren', 'bewust zijn van' ...

  • "Hij ruikt pannenkoeken."
  • "Hij is zich bewust van de gevolgen."
  • "Zij ziet haar kansen."

6. Tijd
Te herkennen aan woorden die een tijdskader in zich hebben. Woorden die het verleden, heden en de toekomst aan geven. Luister naar de tijd van het werkwoord en woorden zoals 'stop', 'nu', 'nog'...

  • "Zij deed haar best."
  • "Zij doet haar best."
  • "Zij zal haar best gaan doen."

7. Bijwoord / bijvoeglijk naamwoord
Te herkennen aan woorden die iets van een werkwoord (bijwoord) of van een zelfstandig naamwoord (bijvoeglijk naamwoord) zeggen. Luister naar die woorden die details toevoegen aan werkwoorden en zelfstandige naamwoorden.

  • "Ik ga hard werken aan dat mooie muziekstuk."

8. Of (keuze)
Te herkennen aan woorden die een keuze weergeven. Zoek naar het woord 'of'.

  • "Ga jij dit zelf doen of zal ik het doen?"
  • "Doe je dit nu of morgen doen?"

9. Ordinaal (orde)
Te herkennen aan alle woorden die een rangorde weergeven. Luister naar lijsten, nummers, opsommingen, opeenvolgingen, ...

  • "In de derde ronde worden we zeker eerste."
  • "Dit is de negende vooronderstelling van taal."