Gebruik altijd de submodaliteiten checklist bij contrast analyse en mapping across.

  1. In 2-tallen. A is de client en B is de coach.
  2. Creëer rapport en zet het kader.
  3. Bepaal voor de snelheid van het proces eerst de 4 overtuigingen van A:
    • Een beperkende overtuiging die A gaat veranderen.
    • Een overtuiging die A had en die nu niet meer waar is.
    • Een overtuiging die 100% waar is voor A en een positieve impact heeft.
    • Een bekrachtigende overtuiging die A gaat installeren.
  4. B vraagt aan A:
    • Denk nu aan de beperkende overtuiging die je gaat veranderen. We noemen dit overtuiging 1.
  5. B vraag de submodaliteiten van overtuiging 1 en schrijft deze op in kolom 1.
  6. B vraagt aan A:
    • Denk nu aan een overtuiging die je in het verleden had en die nu niet waar voor jou is. We noemen dit overtuiging 2.
  7. B vraag de submodaliteiten van overtuiging 2 en schrijft deze op in kolom 2.
    NB Voor het beste resultaat moet de locatie van overtuiging 2 anders zijn dan de locatie van overtuiging 1. Neem eventueel een andere overtuiging voor overtuiging 2.
  8. B begeleidt A nu om de submodaliteiten van overtuiging 2 over te zetten op overtuiging 1 door middel van mapping across. Met anderen woorden verander de submodaliteiten van overtuiging 1 in de submodaliteiten van overtuiging 2.
  9. Test. B vraagt aan A:
    • Hoe denk je nu over die oude overtuiging?

    Veranderen overtuigingen deel 1


  10. B vraagt aan A:
    • Denk nu aan de overtuiging die 100% waar voor je is. We noemen dit overtuiging 3.
  11. B vraag de submodaliteiten van overtuiging 3 en schrijft deze op in kolom 3.
  12. B vraagt aan A:
    • Denk nu aan de bekrachtigende overtuiging die je gaat installeren. We noemen dit overtuiging 4.
  13. B vraag de submodaliteiten van overtuiging 4 en schrijft deze op in kolom 4.
  14. B begeleidt A nu om de submodaliteiten van overtuiging 3 over te zetten op overtuiging 4 door middel van mapping across. Met anderen woorden verander de submodaliteiten van overtuiging 4 in de submodaliteiten van overtuiging 3.
  15. Test. B vraagt aan A:
    • Wat geloof je nu? Waarom geloof je dat je deze nieuwe overtuiging hebt?

Veranderen overtuigingen deel 2